Bron: infopolitie.nl
Art. 50: Voorrangsvoertuigen.
Weggebruikers moeten bestuurders van voorrangsvoertuigen voor laten gaan.
Ook voertuigen die ten onrechte de signalen voeren zijn voorrangsvoertuigen. Degene, die deze signalen onterecht voert, is wel strafbaar, maar de weggebruikers hoeven zich niet het hoofd te breken of het gebruik van de signalen nu wel of niet terecht is. Als de signalen worden gebruikt, is het automatisch een voorrangsvoertuig.
Art. 51: Loslopend vee
Het is verboden rij- of trekdieren of vee zonder toezicht op de weg los te laten lopen.
Uitzondering: wegen die door het bevoegde gezag zijn aangewezen.
- Pluimvee is geen vee.
- Doordat de term “laten lopen” is gebruikt, is de eigenaar/houder of verzorger verantwoordelijk.
Art 52: In- en uitstappende passagiers
Bestuurders die een stilstaande tram of autobus willen voorbijrijden aan de zijde waar passagiers in- en uitstappen, moeten aan hen daartoe gelegenheid geven.
Hier gaan de voetgangers eerst.Voetgangers moeten wachten maar wees voorzichtig met het passeren.Houd rekening dat de voetgangers alsnog oversteken.
Hierbij moet gedacht worden aan de situatie van een rijbaan, een bushalte en daarnaast een fietspad. De fietser zal dan bij het uitstappen van passagiers gelegenheid moeten geven.
Art. 53: Slepen
Het is bestuurders van een motorvoertuig verboden een ander motorvoertuig te slepen, indien de afstand van de achterzijde van het trekkende voertuig tot de voorzijde van het gesleepte voertuig meer dan vijf meter bedraagt.
De vlag tussen beide voertuigen is vervallen.
Tevens is het verboden om met een motorfiets een ander motorvoertuig te slepen.
Art. 54: Bijzondere manoeuvres
Bestuurders die een bijzondere manoeuvre uitvoeren, zoals:
- wegrijden;
- achteruitrijden;
- uit een uitrit de weg oprijden;
- van een weg een inrit oprijden;
- keren;
- van de invoegstrook de doorgaande rijbaan oprijden;
- van de doorgaande rijbaan de uitrijstrook oprijden en
- van rijstrook wisselen,
moeten het overige verkeer voor laten gaan.
- Deze regel geldt voor alle bestuurders, dus ook voor fietsers.
- Degene, die op het punt staat weg te rijden, is bestuurder (uitspraak Hoge Raad)
Art. 55: Richting aangeven
Bestuurders van een motorvoertuig en bromfietsers moeten een teken met hun richtingaanwijzer/arm geven, indien:
- zij willen wegrijden;
- zij andere bestuurders van een motorvoertuig willen inhalen;
- zij de doorgaande rijbaan willen oprijden en verlaten;
- zij van rijstrook willen wisselen
alsmede bij alle andere belangrijke zijdelingse verplaatsingen.
- Geldt alleen voor bestuurders van motorvoertuigen.
- Er is niet beschreven wanneer het teken mag/moet beginnen en wanneer deze mag/moet eindigen. Dit valt onder de rij-instructie.
Artikel 56: Gelegenheid geven aan buschauffeur.
- Binnen de bebouwde kom moeten bestuurders aan bestuurders van een autobus de gelegenheid geven van een bushalte weg te rijden, wanneer de bestuurder van die autobus door het geven van een teken met zijn richtingaanwijzer zijn voornemen om weg te rijden kenbaar maakt.
- Dit geldt niet voor de rijdende militaire colonne en een uitvaartstoet van motorvoertuigen.
- Een touringcar moet ook de gelegenheid worden geboden om in te voegen.
- De bestuurder van een autobus heeft wel de verplichting om het andere verkeer voor te laten tot hem gelegenheid wordt geboden. Deze verplichting valt namelijk onder de regeling van artikel 54. (zie hierboven)
Art. 57: Onnodig geluid
Bromfietsers, snorfietsers en bestuurders van een motorvoertuig mogen met hun voertuig geen onnodig geluid veroorzaken.
Onnodig geluid veroorzaken is:
- toeteren na afloop van een feestje,
- rondjes rijden op de bromfiets bij een verzamelplaats van jeugd,
- tijdens het stilstaan voor de verkeerslichten telkens gas geven enz. enz.
Art. 58: Gevarendriehoek
- Stilstaande motorvoertuigen op meer dan twee wielen en aanhangwagens moeten worden aangeduid door een gevarendriehoek, indien het voertuig een obstakel vormt dat voor naderende bestuurders niet tijdig als zodanig kan worden opgemerkt.
- De gevarendriehoek moet goed zichtbaar op de weg worden geplaatst op een afstand van ongeveer 30 meter van het voertuig en in de richting van het verkeer waarvoor het voertuig gevaar oplevert.
- Lid 1 geldt niet wanneer knipperend waarschuwingslicht wordt gevoerd.
- Wanneer alarmlichten worden gevoerd, mag de gevarendriehoek achterwege blijven.