Bron: infopolitie.nl
Artikel 58a Zitplaatsen
- Tijdens deelname aan het verkeer worden passagiers alleen vervoerd indien zij zijn gezeten op zitplaatsen.
- Het eerste lid is niet van toepassing op:
- staande passagiers van autobussen waarin het vervoer van staande passagiers is toegestaan;
- passagiers van autobussen zonder staanplaatsen bij incidenteel gebruik van het gangpad of toilet;
- passagiers die worden vervoerd overeenkomstig artikel 61b, tweede lid, onderdelen a, b en d;
- passagiers, jonger dan 3 jaar, in autobussen;
- passagiers jonger dan 18 jaar en met een lengte van minder dan 1,35 meter die gebruik maken van een voor deze passagiers geschikte zitgelegenheid die deel uitmaakt van de constructie van het voertuig, hierin deugdelijk is bevestigd en is voorzien van autogordels;
- het vervoer van passagiers die gebruik maken van een rolstoel als bedoeld in artikel 59, vierde lid;
- het vervoer van één persoon van 8 jaar of ouder op de bagagedrager door fietsers met uitzondering van snorfietsers.
- passagiers die gebruik maken van een ligplaats, indien op één ligplaats ten hoogste één passagier is gelegen.
- In afwijking van het eerste lid worden op fietsen en bromfietsen passagiers jonger dan 8 jaar alleen vervoerd indien zij zijn gezeten op een doelmatige en veilige voorziening met voldoende steun voor rug, handen en voeten.
- Het is bestuurders verboden passagiers te vervoeren op een andere wijze dan in dit artikel is voorgeschreven.
Deze bepaling maakt expliciet dat passagiers dienen te worden vervoerd op zitplaatsen die voor dat doel zijn geconstrueerd en derhalve niet op geïmproviseerde zitplaatsen of zitplaatsen voor gebruik tijdens stilstand, zoals bijvoorbeeld zithoeken van kampeerauto’s. Deze verplichting is opgenomen uit een oogpunt van de bescherming van passagiers. Aan zitplaatsen en de constructie daarvan worden immers eisen gesteld.
Ook voor het gebruik van zitplaatsen gelden verplichtingen ter bescherming van passagiers. Het betreft met name het gebruik van autogordels en kinderbeschermingsmiddelen. Deze verplichting geldt niet waar deze niet zinvol is, dan wel niet kan worden gehandhaafd: in autobussen waarin het vervoer van staande passagiers is toegestaan en bij incidenteel gebruik van het gangpad of toilet in autobussen zonder staanplaatsen.
Verder geldt de verplichting niet in het geval dat in de auto extra zitplaatsen voor kinderen zijn aangebracht. Dit gebeurt met name in stationcars. Deze zitplaatsen voldoen niet aan de definitie van «zitplaats» in artikel 1, onderdeel ar, RVV 1990. Het tweede lid, onderdeel b, maakt het gebruik van deze zitplaatsen voor kinderen door kinderen mogelijk, mits de zitplaats speciaal voor hen geschikt is, de zitplaats deel uitmaakt van de constructie van het voertuig, deze deugdelijk is bevestigd en van autogordels is voorzien.
Ook geldt de verplichting niet voor het vervoer van passagiers in een rolstoel, mits dit vervoer plaatsvindt overeenkomstig de eisen, genoemd in artikel 59, vierde lid, RVV 1990.
De verplichting geldt tenslotte evenmin ten aanzien van het vervoer van personen op de bagagedrager van een fiets. Het betreft hier uitdrukkelijk alleen het vervoer op de fiets. Het is bestuurders van een snorfiets niet toegestaan personen op de bagagedrager van een snorfiets te vervoeren.
Tenslotte geldt de verplichting niet in de gevallen waarin het vervoer van personen in een laadruimte en in of op een aanhangwagen is toegestaan krachtens artikel 61b, onderdelen a, b en d, RVV 1990. Met het oog op de inrichting van voertuigen die worden gebezigd ten behoeve van de strijdkrachten, valt artikel 58a ook buiten de opsomming van artikelen uit het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, die van toepassing worden verklaard in het koninklijk besluit van 15 december 1994, houdende uitvoering van artikel 4, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 inzake verkeersvoorschriften voor het militaire verkeer in gewone omstandigheden
Artikel 59: Autogordels
- Bestuurders van een motorvoertuig of een bromfiets en hun passagiers maken gebruik van de voor hen beschikbare autogordel. Passagiers die jonger zijn dan 18 jaren en met een lengte van minder dan 1,35 meter, maken gebruik van een voor hen geschikt kinderbeveiligingssysteem dat is voorzien van een goedkeuringsmerk als bedoeld in artikel 22, vierde lid, van de wet. Wanneer de zitplaatsen die bestemd zijn voor passagiers voorzien zijn van autogordels, worden op deze zitplaatsen niet meer passagiers vervoerd dan er autogordels aanwezig zijn.
- Met een personenauto, een bedrijfsauto, een driewielig motorvoertuig met gesloten carrosserie of een brommobiel die niet zijn uitgerust met een autogordel of kinderbeveiligingssysteem als bedoeld in het eerste lid, worden geen passagiers vervoerd die jonger zijn dan 3 jaren en worden passagiers in de leeftijd van 3 tot 18 jaren met een lengte van minder dan 1,35 meter op een andere zitplaats dan een van de voorste zitplaatsen vervoerd.
- Passagiers die jonger zijn dan 18 jaren, worden niet in een naar achteren gericht kinderzitje op een passagierszitplaats met een voorairbag vervoerd, tenzij deze airbag is uitgeschakeld of automatisch op toereikende wijze wordt uitgeschakeld.
- Het eerste lid geldt niet voor passagiers die gebruik maken van een rolstoel. Deze passagiers worden vervoerd in een rolstoel die in het voertuig wordt vastgezet op een wijze die de stabiliteit van de rolstoel en de veiligheid van de rolstoelgebruiker waarborgt. Deze passagiers maken gebruik van de veiligheidsgordel die deel uitmaakt van het voertuig of van het systeem waarmee de rolstoel aan de vloer van het voertuig is bevestigd, tenzij gebruik gemaakt wordt van een door Onze Minister aangewezen constructie.
- Het eerste lid, tweede volzin, en het tweede lid zijn niet van toepassing tijdens taxivervoer als bedoeld in de Wet personenvervoer 2000. In voertuigen gebruikt voor taxivervoer waarin geen kinderbeveiligingssysteem aanwezig is, worden passagiers die jonger zijn dan 18 jaren en met een lengte van minder dan 1,35 meter op een andere zitplaats dan een van de voorste zitplaatsen vervoerd.
- Het eerste lid voor zover dat op bestuurders betrekking heeft en het vierde lid gelden niet tijdens het vervoer van passagiers tegen vergoeding in de zin van de Wet personenvervoer 2000, anders dan in de gevallen waarin een overeenkomst is gesloten als bedoeld in artikel 84, tweede lid, van die wet, of anders dan tijdens taxivervoer in een taxi die is ingericht voor rolstoelvervoer overeenkomstig de eisen gesteld ingevolge artikel 80, derde lid, van het Besluit personenvervoer 2000.
- De autogordel, de veiligheidsgordel of het kinderbeveiligingssysteem wordt gebruikt op een wijze die de beschermende werking ervan niet negatief beïnvloedt of kan beïnvloeden. Personen van 18 jaren en ouder en personen onder de 18 jaren die in de betrokken omstandigheden geen gebruik hoeven maken van een kinderbeveiligingssysteem, mogen zonodig een voorziening gebruiken door middel waarvan het diagonale deel van de autogordel over de schouder wordt geleid. Onze Minister kan aan een dergelijke voorziening nadere eisen stellen.
- Het is bestuurders van de in het eerste lid genoemde voertuigen verboden passagiers jonger dan 12 jaren en passagiers die gebruik maken van een rolstoel te vervoeren op een andere wijze dan in dit artikel is voorgeschreven.
- Het eerste lid geldt niet voor passagiers die gebruik maken van een ligplaats. Deze passagiers maken, indien beschikbaar, gebruik van de daarvoor bestemde veiligheidsvoorziening die deel uitmaakt van het voertuig of van het systeem waarmee de ligplaats aan de vloer van het voertuig is bevestigd.
Sinds 1 maart 2006 gold voor bestuurders van een motorvoertuig of een bromfiets en hun passagiers dat zij gebruik maken van de voor hen beschikbare autogordel. Passagiers, jonger dan 18 jaren en kleiner dan 1,35 m, moeten gebruik maken van een voor hen geschikt en goedgekeurd kinderbeveiligingsmiddel.
De eisen gebruik te maken van een autogordel of een kinderbeveiligingsmiddel golden dus ook voor motorvoertuigen als land- en bosbouwtrekkers en motorfietsen, al dan niet met zijspan. Dat was echter niet zinvol, omdat daarin of –op niet een autogordel of kinderbeveiligingsmiddel adequaat kan worden bevestigd.
Door de wijziging van 1 april 2008 gelden deze eisen voor bestuurders en passagiers van personenauto’s, bedrijfsauto’s, driewielige motorvoertuigen met gesloten carrosserie en brommobielen, en niet voor bestuurders en passagiers van andere motorvoertuigen en bromfietsen.
Artikel 59a
- In afwijking van artikel 59, eerste en achtste lid, gebruiken bestuurders van een autobus en hun passagiers van 3 jaren of ouder de autogordel of het kinderbeveiligingssysteem waarmee de autobus is uitgerust, wanneer zij zich op hun zitplaats bevinden en het voertuig deelneemt aan het verkeer.
- Passagiers van een autobus die in beweging is, wordt meegedeeld dat het verplicht is gebruik te maken van het in het eerste lid genoemde beveiligingsysteem wanneer zij zich op hun zitplaats bevinden en het voertuig deelneemt aan het verkeer. Deze mededeling gebeurt op één of meer van de volgende manieren:
- door de bestuurder, de conducteur, de reisleider of een als groepsleider aangewezen persoon;
- door audiovisuele middelen;
- door opschriften of het volgende pictogram.
Het pictogram wordt bij gebruikmaking daarvan duidelijk op iedere zitplaats aangebracht.
- In afwijking van artikel 59a, eerste lid, behoeven passagiers van autobussen waarin het vervoer van staande passagiers is toegestaan geen beveiligingssysteem te gebruiken en behoeven passagiers van autobussen die volgens een dienstregeling stads- of streekvervoer uitvoeren binnen de bebouwde kom geen beveiligingssysteem te gebruiken.Het is bestuurders van een autobus verboden passagiers jonger dan 12 jaren te vervoeren op een andere wijze dan in dit artikel is voorgeschreven.
- Het is bestuurders van een autobus verboden passagiers jonger dan 12 jaren te vervoeren op een andere wijze dan in dit artikel is voorgeschreven.
- Het eerste lid geldt niet voor passagiers die gebruik maken van een ligplaats. Deze passagiers maken, indien beschikbaar, gebruik van de daarvoor bestemde veiligheidsvoorziening die deel uitmaakt van het voertuig of van het systeem waarmee de ligplaats aan de vloer van het voertuig is bevestigd.
- Artikel 59b
- In afwijking van artikel 59, eerste en achtste lid, mag anders dan op de voorste zitplaatsen in personenauto’s en bestelauto’s, wanneer het na installatie van twee kinderbeveiligingssystemen niet mogelijk is nog een derde kinderbeveiligingssysteem te installeren en deze beveiligingssystemen in gebruik zijn, een derde passagier die 3 jaren of ouder is en met een lengte van minder dan 1,35 meter, worden vervoerd wanneer deze een autogordel gebruikt. Artikel 59, zevende lid, is van toepassing.
- In afwijking van artikel 59, eerste lid, tweede volzin, en achtste lid, mogen in incidentele gevallen en over korte afstand in personenauto’s en bestelauto’s op andere dan de voorste zitplaatsen passagiers die 3 jaar of ouder zijn en met een lengte van minder dan 1,35 meter worden vervoerd wanneer deze passagiers een autogordel gebruiken. Dit geldt niet met betrekking tot passagiers waarvan een ouder de auto bestuurt dan wel daarvan eigenaar of houder is.